What’s in a name?

Enkele jaren geleden verscheen in The Guardian een artikel van Robert McFarlane over de teloorgang van woorden voor natuurfenomenen in het Verenigd Koninkrijk. Hij verwees hierbij naar de toen recentelijk vernieuwde editie van de Oxford Junior Dictionary, waarin woorden als bluebell, ahorn, bittercup, dandelion, en fern niet meer waren opgenomen maar in de plaats daarvan wel meer ‘relevante’ woorden, zoals voice-mail, MP3 player, cut and paste, attachment of blog. Zoals te verwachten valt van een natuurschrijver, betreurde McFarlane deze beslissing. En wie kan hem ongelijk geven?
In zijn artikel, en ongetwijfeld doet hij het nog veel genuanceerder in zijn boek The Lost Words (2017), legt hij uit hoe de relatie van de mens tot de natuur vervat zit in de woorden die ervoor bestaan en in de manier waarop de mens die woorden kent en gebruikt. Hoe meer we ons bewust zijn van de natuur rondom, hoe meer we verschillen zien en ook meer woorden nodig hebben om bepaalde varianten te benoemen. Vanuit die vaststelling begon zijn project om de ‘verloren woorden’ voor natuurfenomenen te verzamelen, en hij leerde daarbij een heleboel dialectwoorden kennen voor verschijnselen die hij wel kende, maar waarvoor hij nog geen woord had.
Zo verwijst ‘smeuse’ naar het gat onderaan in de haag dat gemaakt is door een diertje dat daar regelmatig passeert. Of uit het Gaelic haalde hij de woordcombinatie ‘rionnach maoim‘, wat zoveel betekent als ‘de schaduwen die voorbijglijdende wolken op de moors werpen op een heldere en winderige dag’. Prachtig, toch? Het deed me denken aan één van mijn all-time favoriete Zweedse woorden, ‘gokkota‘, wat één woord is voor de activiteit van ”s morgens vroeg opstaan om naar het gezang van de vogels te luisteren’. Een woord dat me al lang fascineert omdat er in het Nederlands geen equivalent voor te vinden is, en omdat het veel zegt over de Zweden en hun tijdsbesteding. Maar zo heeft McFarlane dus een eindeloze lijst van woorden aangelegd, met als doel de Engelse taal te re-wilden, zoals hij het zelf stelt. Wat een heerlijk project!

Breder van opzet was het onderzoeksproject van de UGent dat leidde tot het meerdelige Woordenboek van de Vlaamse Dialecten, waarvan één deel bijvoorbeeld uitsluitend gaat over telen en oogsten, terwijl een ander woorden voor kinderspelen bevat. Deel drie van het woordenboek bevat alle Vlaamse dialectwoorden voor planten en dieren. In dit artikel legt Tineke De Pauw uit dat sommige dieren- en plantenwoorden hetzelfde zijn over heel Vlaanderen, zoals de namen van grote bomen als ‘eik’. Voor andere soorten bestaan er dan weer ontzettend veel dialectvarianten, zoals voor het woord ‘paddenstoel’ of voor bepaalde kruiden. Wat dacht je van ‘toverbrood’, ‘tatervlees’, of ‘paddekaas’? Die veelheid aan varianten valt te verklaren omdat die planten een welbepaalde rol speelden in het leven van de mensen vroeger, omdat ze die gebruikten omwille van hun geneeskrachtige eigenschappen, of omdat ze eetbaar of net niet eetbaar waren, of bij dieren omdat ze overlast veroorzaakten. Erg leuke overzichtskaarten zijn hier te vinden!
Zoals De Pauw uitlegt, hebben de onderzoekers nog maar enkele jaren de tijd om het onderzoek naar die dialectwoorden verder te zetten, omdat de échte dialectsprekers ondertussen bijna volledig uitgestorven zijn. En zoals McFarlane in het eerder aangehaalde artikel ook stelt, het gevaar situeert zich niet enkel bij de dialecten, maar gewoon al bij onze kinderen, die door de veranderende wereld en door de tools (zoals woordenboeken) die ze krijgen aangereikt om daarin te navigeren, geen woorden meer kennen voor de simpelste natuurfenomenen, zoals boterbloemen, eikels of varens. Zo leidt een verschraling van de taal naar een verschraling van de werkelijkheid, en vice versa.
Dit is nogal een complex gegeven om aan kinderen uit te leggen. Misschien is het ook niet echt nodig, maar Brooke Smith (Oregon, US) slaagt er wel in met haar wondermooie The Keeper of Wild Words dat eigenlijk het hoofdonderwerp van dit bericht had moeten zijn. Het prentenboek, dat uitgegeven werd door het fantastische Chronicle Books, toont een intiem moment tussen een grootmoeder en haar kleindochter, Brook, die in paniek is omdat ze niets heeft om de volgende dag een spreekbeurt over te geven op school. Haar grootmoeder Mimi neemt haar daarom mee op een wandeling door de velden en het bos achter haar huis, die in beeld wordt gebracht door de fragiele illustraties van Madeline Kloepper. Ze gaan op zoek naar alle planten, bloemen en dieren die Mimi op een lijstje heeft gezet: varen, lavendel, bever, eikel, … en spreken af dat ze pas terug naar huis mogen gaan als ze alles gevonden hebben op die lijst. Of beter: wanneer alle woorden hén gevonden hebben.
Bij iedere vondst die Brook en Mimi doen, geeft de schrijfster een uitgebreide beschrijving van de textuur, de geur, de smaak of de beweging van de boterbloem, eend, muntplantje, braambes of andere natuurschat die ze gevonden hebben. Op die manier maakt ze ook duidelijk hoe de rijkdom van taal en de natuur onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Door iets met woorden te beschrijven, kan je een indruk capteren en er daarom ook meer betekenis aan verlenen. In haar dankwoord schrijft Smith dat ze het boek gemaakt heeft naar aanleiding van het verdwijnen van de meer dan 100 natuurwoorden uit de Oxford Junior Dictionary (zoals McFarlane ook aanhaalde), en dat ze lezers bewust wil maken van de noodzaak om de taal van de natuur te bewaren, zodat “every one of us will be Keepers of Wild Words”.
Aan het einde van het boek heeft Brook natuurlijk genoeg materiaal verzameld om haar hele klas omver te blazen tijdens de spreekbeurt die ze de volgende dag moet geven. De geloofwaardigheid van die veronderstelling is iets verder te zoeken, maar het is in ieder geval hoopvol dat dit boek slechts één van de vele kinderboeken uit recente jaren is met een expliciete aandacht voor de natuur en haar rijkdommen. De verdienste van Smith is vooral gelegen in de manier waarop ze die natuur op een uiterst poëtische en intieme manier onder de aandacht brengt, en toont hoe wonderlijk het kan zijn om te vertoeven op een natuur-rijke plaats. Wat het verhaal zo speciaal maakt, is dat het de louter feitelijke beschrijving overstijgt die in kinderboeken over de natuur meestal de boventoon voert.
Voor de rijkdom van dialecten bestaat er in de kinderboeken-wereld dan weer minder belangstelling, wat toch ook een beetje jammer is als je kijkt naar de poëzie die schuilt in de vele ‘wilde’ varianten voor een klaproos, een schaduw of een kikker. Maar laten we al blij zijn als onze kinderen de juiste algemeen Nederlandse benaming kennen voor de planten en dieren die ze nog aan den lijve mogen passeren dezer dagen. The Keeper of Wild Words is voorlopig enkel in het Engels te verkrijgen, dus bij het lezen zal je wel nog even zelf voor die Nederlandse benamingen moeten zorgen. En wat die specifieke flora en fauna in jouw buurt zijn, daar zul je ook een ander boekje voor moeten raadplegen, maar die zijn tegenwoordig niet zo moeilijk te vinden. De dialectwoorden moet je dan maar eens opzoeken via www.dialectloket.be. Of wie geluk heeft, kan misschien nog bij de grootouders langsgaan voor een portie wilde woorden, en dan samen uitkijken naar de lente van 2021 die hopelijk heel veel wildheid met zich mee gaat brengen, in alle mogelijke betekenissen die je daaraan geven wil.
immaterieel erfgoed | taal | natuur | voor het slapengaan | uitkijken naar de lente
The Keeper of Wild Words | dialecten | flora & fauna